Wet droogmakerijen en indijkingen
Wet van 14 juli 1904, houdende bepalingen omtrent het ondernemen van droogmakerijen en indijkingen
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is bepalingen vast te stellen omtrent het ondernemen van droogmakerijen en indijkingen;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
[1.] Droogmakerijen en indijkingen, die niet door het Rijk worden tot stand gebracht, mogen niet worden ondernomen dan nadat daartoe door Ons, Gedeputeerde Staten van de provincie of de provinciën, waarin de gronden zijn gelegen gehoord, concessie is verleend.
[2.] Op droogmakerijen is dit voorschrift niet van toepassing, wanneer het plan tot droogmaking reeds bij eene vergunning tot vervening is vastgesteld of wanneer zij krachtens het reglement van een waterschap of van een veenpolder worden ondernomen.
[3.] Op indijkingen is het eerste lid niet van toepassing, wanneer zij krachtens het reglement van een waterschap worden ondernomen.
[4.] Droogmakerijen en indijkingen worden, behoudens voorziening bij bijzondere wetten, door het Rijk niet ondernomen, dan nadat de Gedeputeerde Staten, in het eerste lid vermeld, zijn gehoord, aan de voorschriften, in artikel 3 , 4 en 5 opgenomen, is gevolg gegeven en de voorzieningen worden genomen, in het waterstaatsbelang door Onzen met de zaken van waterstaat belasten Minister noodzakelijk geacht.
Artikel 2
Bij eene aanvrage om concessie moeten in tweevoud worden overgelegd kaarten van de voorgenomen droogmakerij of indijking, waarop zijn aangeduid de dijk, de openbare wegen, de waterleidingen, de uitwateringssluizen of bemalingswerktuigen en waaruit de ligging van het werk ten opzichte van de omgeving blijkt, toegelicht door eene omschrijving met de noodige teekeningen en vergezeld van eene begrooting van kosten.
Artikel 3
1
Gedeputeerde staten brengen advies uit over de aanvraag en geven daarbij toepassing aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
2
De terinzagelegging geschiedt tevens bij de secretarie van een der gemeenten, waarin de gronden zijn gelegen.
Artikel 4 [Vervallen per 01-01-1994]
Artikel 5
Gedeputeerde staten onderzoeken het ontwerp en de naar voren gebrachte zienswijzen en brengen daaromtrent een verslag uit aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, dat tevens hun advies behelst.
Artikel 6
[1.] Bij de concessie worden de noodige voorwaarden gesteld ter bescherming van de belangen, die door de onderneming kunnen worden geschaad, en kan het storten van een waarborgkapitaal worden bevolen om daarop te verhalen de kosten der voorzieningen in de nadeelen, die uit eene gebrekkige uitvoering der concessie kunnen ontstaan.
[2.] Die waarborgsom zal, zoodra en voor zoover zij voor dat verhaal niet meer noodig is, worden teruggegeven.
Artikel 7
De concessie kan door Ons vervallen worden verklaard, indien het werk of bepaalde gedeelten daarvan niet zijn voltooid binnen de in de concessie gestelde of later door Ons verlengde termijnen.
Artikel 8
[1.] Gedeputeerde Staten bevelen de staking van werken tot droogmaking of indijking, zonder de in artikel 1 voorgeschreven concessie ondernomen.
[2.] Zij zien toe, dat de droogmakerij of indijking geschiedt met inachtneming van het plan en de verdere voorwaarden, waarop door Ons concessie is verleend.
Artikel 9
De wet van den 16den September 1807, relative au dessèchement des marais et autres travaux publics, en het Keizerlijk decreet van 11 Januari 1811, contenant règlement sur l'administration et l'entretien des polders, zijn afgeschaft.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, den 14den Juli 1904.
wilhelmina
De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid,
DE MAREZ OYENS.
Uitgegeven den twintigsten Augustus 1904.
De Minister van Justitie,
j
A. LOEFF.